13 mei '25
In 1999 is de Databankenrichtlijn in Nederland geïmplementeerd in de Databankenwet, maar zelden worden er uitspraken gepubliceerd waarin het databankenrecht door de rechter wordt getoetst. Extra interessant dus dat afgelopen maand niet één, maar twee uitspraken verschenen van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin een vermeend databankenrecht ter discussie werd gesteld.
De grondslag van het sui generis-databankenrecht is (anders dan de auteursrechtelijke databankenbescherming) gelegen in de bescherming van de investering in de databank. Het is tegen die achtergrond van zuivere prestatiebescherming dat een groot deel van de databankenuitspraken zien op de vraag of de producent wel voldoende heeft geïnvesteerd in de creatie van de databank, en dus of bescherming gerechtvaardigd is.
Zo ook in één van de recente uitspraken van het hof Arnhem-Leeuwarden, waarin het hof het belang van een goede onderbouwing van de investering die is gedaan in het verkrijgen, controleren of presenteren van de data in de databank benadrukte (ECLI:NL:GHARL:2025:2565).
Waar ging het om?
Tracpartz heeft een webwinkel waarin zij tractoronderdelen voor oude minitractoren uit Japan verkoopt. In deze webwinkel vermeldt Tracpartz bij de betreffende tractoronderdelen, naast de informatie die de producent verstrekt, ook voor welke andere tractormerken en/of typen een bepaald onderdeel geschikt is (bijzondere productinformatie). Een andere webwinkel, geïntimeerde in deze zaak, heeft deze bijzondere productinformatie overgenomen op haar eigen website, hetgeen volgens Tracpartz inbreuk maakt op haar databankenrecht.
Het hof stelde vast dat de webwinkel inderdaad de bijzondere productinformatie van Tracpartz had overgenomen. Om te beoordelen of dit ook een inbreuk op een vermeend databankenrecht van Tracpartz opleverde, moest het hof op grond van de Databankenwet eerst beoordelen of sprake was van een databankenrecht.
Sprake van een databankenrecht?
Voor het bestaan van een databankenrecht is vereist dat de verkrijging, controle of presentatie van de databank getuigt van een substantiële investering. Deze substantiële investering moet zien op de verkrijging, controle of presentatie van de inhoud van de databank, en uitdrukkelijk niet op het creëren van de data zelf, zo luidt vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU.[1] In eerste aanleg oordeelde de rechtbank Midden-Nederland dat de bijzondere productinformatie door Tracpartz gecreëerd was om te gebruiken in haar werkplaats, waardoor de investeringen daarin niet onder de databankenrechtelijke substantiële investering vallen.[2]
In hoger beroep bevestigt het hof dit oordeel. Het hof maakt een onderscheid tussen investeringen in de ‘controle’ van de juistheid van de inhoud van de databank, en investeringen die worden aangewend in de ‘creatie-fase’ van de data. De eerste categorie kan leiden tot substantiële – databankenrechtelijke – investeringen, de tweede categorie niet.[3]
Het hof merkt daarnaast op dat een substantiële investering kan bestaan uit zowel menselijke, financiële als technische inspanningen of middelen.[4] Voorwaarde is wel dat Tracpartz het gebruik van deze middelen onderbouwt, los van de middelen die zij voor het creëren van de gegevens heeft aangewend. Zo tellen bijvoorbeeld salariskosten van medewerkers die in het kader van de webwinkel orders verwerkten en daarbij bijhielden welke onderdelen op welke tractor pasten, niet mee als investering in de zin van de Databankenwet.
Ondanks dat het hier voor Tracpartz ophield, laat het hof in deze uitspraak wel doorschemeren welke factoren wél hadden kunnen leiden tot een succesvol beroep op het bestaan van een databankenrecht. Indien Tracpartz bijvoorbeeld de verwerking van de bijzondere productinformatie uit Japan in haar databank zou hebben aangevuld met de compatibiliteitsinformatie van haar medewerkers van de werkplaats, en deze geordend en toegankelijk gemaakt, dan zou dat geheel volgens het hof mogelijk wel als een investering in een databank kunnen worden aangemerkt. Of deze investering dan ook ‘substantieel’ is, zal afhangen van de omstandigheden van het geval.
Ook in de tweede uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2025:1410) slaagde een beroep op het bestaan van een databankenrecht niet. Deze uitspraak ging over een onderzoeksproject van de Universiteit Utrecht over de ontwikkeling van Nederlandse kinderen. Opdrachtnemer was actief op het gebied van kinderopvang en voerde activiteiten uit binnen het project van de Universiteit.
Partijen waren het erover eens dat de verzamelde onderzoeksgegevens een databank in de zin van de Databankenwet vormen. Partijen verschilden echter van mening over de vraag of de opdrachtnemer mede als producent van de databank kon worden beschouwd. Het hof merkte op dat, om een partij aan te merken als ‘producent’ en dus rechthebbende van een databankenrecht, is vereist dat deze partij (mede) het risico draagt van de voor de databank gemaakte investeringen. Dat is in lijn met de eerder genoemde ratio van het databankenrecht, namelijk om investeringsrisico te beschermen.
In deze uitspraak was het de Universiteit die de investering had gedaan in de databank en het risico droeg voor het genereren van voldoende financiën om de databank te onderhouden. Opdrachtnemer had dan wel bijgedragen aan het creëren van de data, maar droeg geen investeringsrisico. De Universiteit had opdrachtnemer voor haar werkzaamheden immers gewoon betaald. Opdrachtnemer kwam dus geen beroep op het databankenrecht toe en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank.
Beide uitspraken van het Hof Arnhem-Leeuwarden laten zien dat een beroep op een databankenrecht niet eenvoudig is en goed onderbouwd moet worden. De uitspraken benadrukken het doel van de Databankenwet om investeringen in systemen voor de opslag en verwerking van gegevens te bevorderen en te beschermen, en zo bij te dragen aan de ontwikkeling van de informatiemarkt.[5] Duidelijk is dat het databankenrecht niet dient ter bescherming van inhoud van de databank, maar ter bescherming van de investering in de verkrijging, controle of presentatie van die inhoud. Het is de partij die deze investering heeft gedaan, en daarmee het investeringsrisico draagt, die de bescherming van het databankenrecht toekomt.
Tip voor de praktijk: zorg altijd dat aangetoond kan worden dat het investeringsrisico wordt gedragen, bijvoorbeeld door aan te tonen dat een substantiële investering is gedaan in het verkrijgen, controleren of presenteren van de data. Wilt u weten of u succesvol een beroep kunt doen op het databankenrecht, of heeft u andere vragen? Neem vooral contact op met Paul Trapman of Ilse ’t Mannetje.
[1] HvJEU, 9 november 2004, zaak C-203/02 ECLI:EU:C:2004:695 (The British Horseracing Board/William Hill).
[2] ECLI:NL:RBNNE:2024:354 rechtsoverweging 4.7.
[3] ECLI:NL:GHARL:2025:1410 rechtsoverweging 4.8.
[4] ECLI:NL:GHARL:2025:1410 rechtsoverweging 4.9.
[5] Richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken overweging (12).
10 jun 25
27 mei 25
22 mei 25
13 mei 25
08 mei 25
08 mei 25
01 mei 25
24 apr 25
18 apr 25
17 apr 25
15 apr 25
Met uw inschrijving blijft u op de hoogte van de laatste juridische ontwikkelingen op dit gebied. Vul hieronder uw gegevens in om per e-mail op te hoogte te blijven.
Blijf op de hoogte van de laatste juridische ontwikkelingen in uw sector. Vul hieronder uw gegevens in om op maat gesneden juridische updates en uitnodigingen voor evenementen te ontvangen.
Volgen wat u interessant vindt
Krijg aanbevelingen op basis van uw interesses
{phrase:advantage_3}
{phrase:advantage_4}
We vragen u om uw voor- en achternaam zodat wij die kunnen gebruiken als u zich bijvoorbeeld inschrijft op een Ploum Kennisevent.
Er wordt automatisch een wachtwoord voor u aangemaakt. Zodra uw account is aangemaakt ontvangt u dit wachtwoord in een welkomstmail. U kunt er direct mee inloggen. Dit wachtwoord kunt u indien gewenst ook zelf aanpassen via de wachtwoord vergeten functie.