19 aug '21
Eerder dit jaar en eind vorig jaar heeft de strafrechter een tweetal uitspraken gedaan inzake het gebruik van (onjuiste) Euralcodes bij afvalstoffen. Op 17 december 2020 veroordeelde de Rechtbank Amsterdam een bedrijf uit de regio Rotterdam. Een tweede bedrijf werd op 24 maart 2021 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor eenzelfde feit in hoger beroep veroordeeld tot een boete van €95.000. Deze zaken – en de argumenten van de verdediging - vertonen enkele gelijkenissen, die de moeite waard zijn om te bespreken.
Één van de opvallende gelijkenissen is dat de deskundigheid van het Nederlands Forensisch Instituut (‘NFI’) gemotiveerd, maar tevergeefs werd betwist. Een ander belangrijk verweer dat in beide zaken werd gevoerd en dat evenmin slaagde, was het verweer dat de autoriteiten door niet op te treden akkoord zijn gegaan met de gang van zaken.
Beide bedrijven werden vervolgd voor het overtreden van artikel 10.37 van de Wet milieubeheer (hierna: ‘Wm’). Dit wetsartikel verbiedt de houder van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen om zich te ontdoen van deze stoffen door deze aan een ander af te geven. Indien het handelen opzettelijk plaatsvindt, is sprake is van een misdrijf. Eén bedrijf werd als gevolg van het overtreden van art. 10.37 Wm ook vervolgd voor het overtreden van artikel 2.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: ‘Wabo’). Hierin is opgenomen dat men niet mag handelen in strijd met een voorschrift van een verleende omgevingsvergunning. In de betreffende omgevingsvergunning waren in dit geval Euralcodes opgenomen die het bedrijf mocht ontvangen. Als een andere Euralcode van toepassing is op de desbetreffende afvalstof, dan leidt dat mogelijk tot een overtreding van de bepalingen in de omgevingsvergunning.
In de Europese Unie (hierna: ‘EU’) wordt dezelfde systematiek gehanteerd zodat in theorie makkelijk bepaald kan worden wat een gevaarlijke afvalstof is en wat niet. De EU heeft een lijst uitgegeven met de bestaande Euralcodes, zodat afvalstoffen gegroepeerd kunnen worden. De Nederlandse overheid heeft daarnaast een handreiking opgesteld met een stappenplan om tot de juiste Euralcode te komen.Bedrijven dienen namelijk zelf te bepalen wat de toepasselijke code is voor de afvalstof die zij afgeven. Bedrijven die (gevaarlijke) afvalstoffen ontvangen dienen een vergunning te hebben waar de betreffende Euralcodes in staan. Elke code bestaat uit driemaal twee cijfers. Het eerste tweetal wordt bepaald door de ‘stofherkomst’ te kwalificeren, oftewel door te kijken naar het hoofdstuk van de lijst waarin de afvalstof staat. Daarna kan de ‘gespecificeerde herkomst’ bepaald worden, oftewel het subhoofdstuk. Als laatste wordt de correcte omschrijving van de afvalstof gekozen. Op deze manier wordt dan uitgekomen bij de juiste Euralcode voor de desbetreffende afvalstof. Een Euralcode is dus een reeks cijfers die een afvalstof ‘eenduidig’ kan definiëren.
In de lijst Euralcodes staan drie verschillende categorieën afvalstoffen:
Bovenstaande lijkt duidelijk, ware het niet dat de lijst inmiddels meer dan 800 verschillende codes bevat. Daarnaast bestaat niet altijd een eenduidige interpretatie van de verschillende omschrijvingen in de lijst. Bedrijven zijn als gezegd zelf aangewezen om de juiste Eural-code toe te kennen. Dit zorgt voor problemen, zoals het geval was bij de twee zaken die in de eerste alinea reeds genoemd waren, en die hieronder verder aan de orde komen.
Het bedrijf dat in deze zaak als verdachte was aangemerkt produceert biobrandstoffen. Bij die productie komt ook een andere stof vrij. Het bedrijf had deze stof aanvankelijk aangemerkt als afvalstof, en had er een Euralcode aan gegeven die paste bij een niet-gevaarlijke afvalstof.
Dit was echter al jaren geleden, en ter zitting werd betoogd dat – gezien de veranderende maatschappelijke opvattingen en de jurisprudentie die onder invloed daarvan ontstaat - de stof moet worden aangemerkt als een ‘bijproduct’ en niet als afvalstof - laat staan een gevaarlijke afvalstof, zoals het OM stelde. De rechtbank vond echter dat de stof niet voldoet aan de bestaande criteria om een stof als bijproduct aan te merken. De rechtbank had voornamelijk moeite met het criterium dat een stof geproduceerd moet worden als een ‘integraal onderdeel’ van het productieproces om te kunnen worden aangemerkt als bijproduct.
Verder hechtte de rechtbank belang aan een rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: “NFI”), dat de stof als gevaarlijke afvalstof aanmerkte. Het NFI zag de stof als een reactie- of destillatieresidu, en concludeerde hierop dat reactie- en destillatieresiduen altijd onder de noemer ‘overige reactie- en destillatieresiduen’ vallen. Daarmee kreeg de stof een Euralcode toegekend die eindigde op een asterisk (*). Als gevolg daarvan moest de stof volgens het NFI moet worden aangemerkt als een ‘Absoluut Gevaarlijke’ afvalstof.
De deskundigheid van het NFI werd door het bedrijf in twijfel getrokken, omdat verschillende gerenommeerde commerciële partijen – die zelfs betrokken waren bij de totstandkoming van de Handreiking Eural – op verzoek van het bedrijf rapportages hadden opgesteld waarin stond vermeld dat de stof in kwestie geen gevaarlijke afvalstof was. Het bedrijf stelde hierbij dat de stof geen gevaarseigenschappen heeft en geen nadelige gezondheidsrisico’s in het leven roept, en daarom niet onder de noemer ‘Absoluut Gevaarlijk’ geschaard kan worden.
De rechtbank sloeg echter geen acht op dit argument en verwees naar het stappenplan uit de Handreiking Eural: de code die het best bij de betreffende stof past heeft nu eenmaal een asterisk, en dus gaat het om een gevaarlijke afvalstof. Of er wel of geen gevaarseigenschappen zijn is volgens de rechtbank minder van belang. De rechtbank verwees hierbij naar het rapport van het NFI.
Als laatste stelde het bedrijf dat sprake was van afwezigheid van alle schuld. Zij erkende dat zij de verantwoordelijkheid heeft om zelf de juiste Euralcode toe te passen, maar stelde dat zij haar uiterste best had gedaan om de juiste code te kiezen. Het bedrijf had meermalen navraag gedaan bij de Helpdesk Afvalbeheer van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, bij andere bedrijven met autoriteit in de branche, en bij Europese zusterbedrijven waar de toegepaste code wél werd geaccepteerd. Daarnaast hebben diverse toezichthouders (ILT, NVWA & DCMR) nimmer handhavend opgetreden, waaruit kan worden afgeleid dat zij kennelijk niet, of niet eerder, van mening waren dat de verkeerde Euralcode was gebruikt.
Ook deze verweren werden verworpen. Het bedrijf werd veroordeeld voor het overtreden van de Wm. De rechtbank oordeelde dat zij dit opzettelijk had gedaan, nu het bedrijf eerder een waarschuwing had gekregen dat het NFI de stof als gevaarlijke stof had aangemerkt. De boete die de rechtbank aan het bedrijf oplegde bedroeg €10.000.
In deze zaak had het bedrijf volgens het OM meermalen onjuiste Euralcodes gebruikt in de begeleidingsbrieven die gepaard gingen bij het afgeven van slib, proceswater en zuurwater. Het bedrijf had meermalen de Euralcodes uit hoofdstuk 2 van de lijst ingevuld, terwijl een deskundigenrapport van het NFI deze stoffen onder hoofdstuk 19 van de lijst schaarde.
Het bedrijf stelde zich op het standpunt dat zij de meest passende code had gekozen voor deze specifieke afvalstoffen. Het hof verwierp dit standpunt echter en oordeelde dat het bedrijf, als professioneel ondernemer die werkzaam is in de afvalbranche, de verantwoordelijkheid heeft om de meest passende Euralcode te kiezen. Door dit niet te doen waren, naar het oordeel van het hof, opzettelijk de verkeerde codes toegepast.
Het hof baseerde zich, net als de rechtbank in de andere zaak, op een deskundigenrapport van het NFI. Ook in deze zaak betwistte de verdediging de deskundigheid van het NFI, nu dit instituut normaliter niet belast is met het bepalen van Euralcodes. Het hof passeerde dit verweer omdat verder onvoldoende was toegelicht waarom de door het NFI bepaalde omschrijving onjuist was. Het Hof ging dus ook hier uit van de conclusie van het NFI. Het hof oordeelde dat de tenlastegelegde overtreding van de Wabo was begaan.
Ook dit bedrijf had aangevoerd dat zij tussen de 80 en 100 keer door verschillende toezichthouders was gecontroleerd en dat zij telkens volledige inzage in de administratie had verleend. Nu de toezichthouders nooit een waarschuwing hadden gegeven of handhavingsinstrumenten hadden ingezet, vond het bedrijf dat zij erop mocht vertrouwen dat de gehanteerde codes correct waren. Het hof stelde echter dat een gebrek aan handhavend optreden niet betekent dat sprake is van instemming van de toezichthouders en dat het bedrijf een eigen verantwoordelijkheid heeft. Daarnaast hadden toezichthouders verklaard dat zij gemeld hadden dat de gehanteerde Euralcodes verkeerd waren. Alleen als afspraken over de toepassing van de schijnbaar verkeerde codes zijn gemaakt met de toezichthouders zou sprake kunnen zijn van ‘instemming’. Dat was in dit geval niet gebeurd.
Het bedrijf werd daarom door het hof veroordeeld tot het meermalen opzettelijk overtreden van de Wm en het meermalen opzettelijk overtreden van de Wabo. Daarnaast werd bewezen dat het bedrijf zich schuldig had gemaakt aan valsheid in geschriften, doordat in de begeleidingsbrieven – naar het oordeel van het hof dus opzettelijk – de verkeerde Euralcodes waren opgenomen. Het hof legde een geldboete op van in totaal €95.000.
Uit beide afspraken kan worden afgeleid dat de rechter streng is als het gaat om het gebruik van de juiste Euralcodes. Het is dus van belang om alles in het werk te stellen om de zekerheid te hebben dat de juiste Euralcodes worden gebruikt. Daarnaast is het belangrijk deze terstond aan te passen als een aanwijzing bestaat dat deze niet (volledig) kloppen.
Bij bedrijven leeft de behoefte om beter met het bevoegd gezag te kunnen afstemmen welke Euralcodes het meest passen bij de afvalstof(fen) waarvan zij zich ontdoen, of die zij ontvangen. De mogelijkheid tot het aanvragen van een advies van Rijkswaterstaat (Helpdesk Afvalbeheer/Afvalstoffen) bestaat wel, maar het proces is tijdrovend en biedt geen zekerheid dat strafrechtelijke problemen kunnen worden voorkomen, zoals bovenstaande uitspraken laten zien.
In beide zaken is aangevoerd dat het NFI niet dezelfde deskundigheid inzake afvalstoffenkwesties bezit als gerenommeerde bedrijven uit de private sector. De rechter heeft zich in beide zaken evenwel aangesloten bij het oordeel van het NFI. Het laatste woord over Euralcodes is zeker nog niet gezegd. In de zaak van december 2020 (de eerstgenoemde zaak) is hoger beroep ingesteld.
20 dec 24
18 dec 24
10 dec 24
04 dec 24
29 nov 24
25 nov 24
19 nov 24
13 nov 24
11 nov 24
07 nov 24
01 nov 24
21 okt 24
Met uw inschrijving blijft u op de hoogte van de laatste juridische ontwikkelingen op dit gebied. Vul hieronder uw gegevens in om per e-mail op te hoogte te blijven.
Blijf op de hoogte van de laatste juridische ontwikkelingen in uw sector. Vul hieronder uw gegevens in om op maat gesneden juridische updates en uitnodigingen voor evenementen te ontvangen.
Volgen wat u interessant vindt
Krijg aanbevelingen op basis van uw interesses
{phrase:advantage_3}
{phrase:advantage_4}
We vragen u om uw voor- en achternaam zodat wij die kunnen gebruiken als u zich bijvoorbeeld inschrijft op een Ploum Kennisevent.
Er wordt automatisch een wachtwoord voor u aangemaakt. Zodra uw account is aangemaakt ontvangt u dit wachtwoord in een welkomstmail. U kunt er direct mee inloggen. Dit wachtwoord kunt u indien gewenst ook zelf aanpassen via de wachtwoord vergeten functie.