15 dec '25
Over Sopropé, Kamino en de vaste lijn van de Hoge Raad
Afgelopen 12 december 2025 wees de Hoge Raad opnieuw arrest in een douanezaak die al decennia voortsleepte (ECLI:NL:HR:2025:1794). Op het eerste gezicht is het een technisch arrest, passend in een bekende lijn over de betekenis van (schending van) het verdedigingsbeginsel in het douanerecht. Toch roept juist deze zaak de vraag op waarom zij überhaupt nog aan de Hoge Raad werd voorgelegd. Het antwoord daarop zegt veel over de spanning tussen rechtsbescherming en efficiëntie in het douanerecht. Jikke Biermasz bespreekt de uitspraak.
De zaak draaide om uitnodigingen tot betaling (“UTB’s”) die al jaren eerder (in 2003) waren opgelegd en vervolgens vernietigd wegens schending van het verdedigingsbeginsel. De inspecteur had de belanghebbende destijds niet vooraf gehoord. Dat leidde, geheel in lijn met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU, tot vernietiging van de UTB’s. Daarna volgde echter geen einde van het geschil, maar een nieuw begin. De inspecteur legde opnieuw UTB’s op (in 2017), ditmaal na wél hoor en wederhoor te hebben toegepast.
De belanghebbende accepteerde dat niet. Na jaren procederen werd betoogd dat hernieuwde navordering, zo lang na dato en na eerdere vernietiging, in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel. De vraag die uiteindelijk bij de Hoge Raad belandde, was niet zozeer of het hoorrecht oorspronkelijk was geschonden – dat stond vast – maar of het bestuursorgaan na al die tijd nog wel opnieuw mocht heffen.
Dat is de vraag waarop de Hoge Raad in december 2025 antwoord moest geven. En dat antwoord was bevestigend.
Wie het arrest leest, ziet geen koerswijziging. De Hoge Raad bevestigt dat de vernietiging van een UTB wegens een procedurele fout niet betekent dat de onderliggende douaneschuld is vervallen. Zolang niet inhoudelijk over de schuld is beslist, de verjaringstermijn niet is verstreken en het verdedigingsbeginsel alsnog correct wordt toegepast, blijft navordering mogelijk. Wel kent de Hoge Raad een vergoeding voor immateriële schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure.
Waarom kwam deze zaak dan toch opnieuw tot de Hoge Raad? Omdat zij zich bevond op het snijvlak van twee lijnen: enerzijds de vaste rechtspraak over het verdedigingsbeginsel, anderzijds de pregnante vraag hoe ver rechtszekerheid reikt in (extreem) langdurige douaneprocedures. De belanghebbende probeerde die lijnen tegen elkaar uit te spelen. De Hoge Raad heeft die poging stellig afgewezen, maar daarmee ook expliciet gemaakt hoe bewust de systematiek is ingericht.
Die systematiek vindt haar oorsprong in Luxemburg. In het arrest Sopropé (HvJ EU 18 december 2008, C-349/07) bepaalde het Hof van Justitie dat het verdedigingsbeginsel een algemeen beginsel van Unierecht is. Ook in het douanerecht moet een belanghebbende vooraf worden gehoord voordat een voor hem nadelig besluit wordt genomen. Wordt dat beginsel geschonden, dan is het besluit onrechtmatig.
In het Kamino & Datema arrest (HvJ EU 3 juli 2014, C-129/13 en C-130/13) is dat uitgangspunt bevestigd, verfijnd en genuanceerd. De sanctie op schending van het verdedigingsbeginsel is vernietiging van het bestreden besluit, tenzij vaststaat dat de schending geen invloed kon hebben op de uitkomst. Het Hof van Justitie voegde het zogenoemde “andere afloop criterium toe”. Opnieuw bleef het Hof van Justitie weg van een oordeel over de douaneschuld zelf. Maar het “tenzij-oordeel”, maakte op zich duidelijk dat er kennelijk een onderscheid bestaat tussen de douaneschuld en de mededeling daarvan (het besluit om de schuld mede te delen met het rechtsgevolg dat deze moet worden betaald).
Dat is geen terughoudendheid, maar een bewuste afbakening. Het Hof van Justitie beschermde de procedure: niet door de inhoud prijs te geven, maar door zorgvuldige besluitvorming af te dwingen.
Deze rechtspraak is sinds medio 2016 verankerd in het Douanewetboek van de Unie (“DWU”). Artikel 22, lid 6, DWU verplicht de douane om een aanvrager van een beschikking te horen vóór het nemen van een besluit met nadelige gevolgen. Artikel 29 DWU bepaalt dat deze regel ook geldt voor beschikkingen van de douaneautoriteiten die zonder voorafgaande aanvraag worden genomen, zoals mededelingen van een douaneschuld.
Ook hier is de keuze zichtbaar. De wetgever verbindt geen materiële sanctie aan een procedurele fout. De douaneschuld verdwijnt niet automatisch. Het systeem is erop gericht zorgvuldige besluitvorming te waarborgen, niet om aanspraken prijs te geven.
De Hoge Raad heeft deze Unierechtelijke lijn sinds zijn arrest van 16 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2077) consequent gevolgd. Uit dat arrest kan worden afgeleid dat vernietiging van een UTB wegens schending van het verdedigingsbeginsel niet meebrengt dat de douaneschuld vervalt. Het latere arrest van de Hoge Raad van 26 juni 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1144) bevestigt dat uitgangspunt.
Het recente arrest is daarom geen noviteit, maar wel een bevestiging onder druk. De zaak kwam bij de Hoge Raad omdat zij de grenzen van rechtszekerheid en tijdsverloop opzocht. Belanghebbende verwees daarbij naar artikel 44, lid 4, DWU, dat lidstaten verplicht ervoor te zorgen dat de beroepsprocedure tegen beschikkingen van de douaneautoriteiten op grond van het douanerecht zodanig is ingericht dat zij een snelle bevestiging of correctie van die beschikkingen mogelijk maakt, betoogde dat dit een verplichting inhield om een einde aan een zaak te maken en plaatste een en ander in de context van de rechtszekerheid.
De Hoge Raad heeft duidelijk gemaakt dat ook in gevallen die zeer lang duren de systematiek standhoudt. Correctie vindt plaats via vernietiging van in strijd met het verdedigingsbeginsel genomen besluiten en zo nodig door toekenning van immateriële schadevergoeding wegens termijnoverschrijding van de behandeling van de beroepsprocedure, maar niet via het laten vervallen van de schuld.
Onder deze rechtspraak ligt een stille maar krachtige efficiëntie overweging. Het Europese douanerecht functioneert in een context van massale goederenstromen en Europese eigen middelen. Een stelsel waarin elke procedurele fout zou leiden tot het vervallen van een douaneschuld zou dat systeem ernstig ontwrichten. De gekozen oplossing is daarom procedureel streng, maar materieel terughoudend.
Tegelijkertijd schuurt dit met de praktijk. Het hoorrecht wordt niet altijd kenbaar benut. In de praktijk ervaren wij dat regelmatig in besluiten niet of nauwelijks zichtbaar wordt of en zo ja hoe de inbreng van de belanghebbende is meegewogen. De tekst van de UTB is dan min of een meer een “copy-paste” van de vooraankondiging. Als de belanghebbende tegen het einde van de dertig dagen termijn voor de reactie op het voornemen reageert, valt de UTB regelmatig al daags daarna op de deurmat. De vraag rijst dan of er überhaupt tijd was om de reactie serieus mee te wegen bij de besluitvorming. Formeel voldoet dat vaak aan artikel 22, lid 6, DWU. Materieel roept het de vraag op of het verdedigingsbeginsel altijd zijn volle betekenis krijgt. Dat is zeer relevant. Met een louter spreekwoordelijke “rituele dans” is de belanghebbende niet geholpen, zeker niet wanneer hij tijd en kosten moet maken om een besluit dat zonder (reëel) hoorrecht is genomen (en inhoudelijk betekenis mist), vernietigd te krijgen, terwijl hij daar uiteindelijk weinig aan heeft omdat het besluit vervolgens opnieuw wordt genomen en een adequate kostenveroordeling uitblijft. Daarbij mag niet uit het oog worden verloren dat tijdsverloop doorgaans geen gunstig effect heeft op de mogelijkheid om bewijs te leveren. In die zin kan deze praktijk de belanghebbende daadwerkelijk schaden, niet alleen financieel, maar ook in zijn processuele positie en kansen.
Het arrest van 12 december 2025 laat zien waarom deze discussie blijft terugkomen. Niet omdat het recht onduidelijk is, maar omdat het schuurt met het rechtsgevoel. Het douanerecht beschermt de procedure zonder de inhoud prijs te geven. Dat is efficiënt en voorspelbaar, maar vraagt blijvende aandacht voor de kwaliteit van besluitvorming. De rechtsbescherming is reëel, maar de uitkomst heeft voor marktdeelnemers soms het karakter van een Pyrrusoverwinning.
Niet gehoord zijn betekent geen besluit, althans de vernietiging daarvan als een andere afloop mogelijk was geweest. Maar ook na ruim tien jaar procederen geldt: schending van het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging, betekent nog steeds niet automatisch geen douaneschuld. Dat is de harde, maar inmiddels vaste lijn.
Ploum beschikt over een gespecialiseerd team Douane, Handel en Logistiek dat cliënten bijstaat bij internationale handels- en douanevraagstukken, productregelgeving en transportrecht. Het team adviseert en procedeert onder meer over tariefindeling, douanewaarde, oorsprong, export controle, sanctieregelgeving en handhaving door toezichthouders. Heeft u naar aanleiding van dit artikel vragen, dan kunt u contact opnemen met Jikke Biermasz of Arjan Wolkers.
Contact
16 dec 25
16 dec 25
15 dec 25
15 dec 25
15 dec 25
11 dec 25
11 dec 25
11 dec 25
11 dec 25
03 dec 25
02 dec 25
01 dec 25
Met uw inschrijving blijft u op de hoogte van de laatste juridische ontwikkelingen op dit gebied. Vul hieronder uw gegevens in om per e-mail op te hoogte te blijven.
Blijf op de hoogte van de laatste juridische ontwikkelingen in uw sector. Vul hieronder uw gegevens in om op maat gesneden juridische updates en uitnodigingen voor evenementen te ontvangen.
Volgen wat u interessant vindt
Krijg aanbevelingen op basis van uw interesses
{phrase:advantage_3}
{phrase:advantage_4}
We vragen u om uw voor- en achternaam zodat wij die kunnen gebruiken als u zich bijvoorbeeld inschrijft op een Ploum Kennisevent.
Er wordt automatisch een wachtwoord voor u aangemaakt. Zodra uw account is aangemaakt ontvangt u dit wachtwoord in een welkomstmail. U kunt er direct mee inloggen. Dit wachtwoord kunt u indien gewenst ook zelf aanpassen via de wachtwoord vergeten functie.