https://ploum.nl/uploads/Artikelen_en_Track_Records_en_expertise/Intellectueel_eigendom/store-4156934_1280.png

De beschrijvende handelsnaam: inderdaad genoeg voor bescherming

04 mrt '21

Gelden voor beschrijvende handelsnamen dezelfde voorwaarden voor bescherming als voor niet-beschrijvende handelsnamen? In een recent arrest oordeelde de Hoge Raad dat voor beschrijvende handelsnamen dezelfde eisen gelden als voor andere handelsnamen, en dat dus niet vereist is dat er in zo’n geval bijkomende omstandigheden zijn.

De achtergrond: voor- en tegenstanders van bijkomende omstandigheden

Een onderneming die wordt gedreven onder een bepaalde handelsnaam kan op grond van de handelsnaamwet optreden tegen andere partijen die op een later moment onder een overeenstemmende handelsnaam een onderneming gaan drijven, indien gelet op de aard van de ondernemingen en de plaats van de ondernemingen gevaar voor verwarring ontstaat. Door de opkomst van het internet zijn in de loop der jaren beschrijvende handelsnamen steeds populairder geworden. Beschrijvende namen verhogen de vindbaarheid van ondernemingen, daarom is het aantrekkelijk om voor een beschrijvende handelsnaam te kiezen.

Tegelijkertijd bestaat er vanuit de maatschappij een behoefte dat beschrijvende termen niet gemonopoliseerd worden door een ander en voor iedereen vrij te gebruiken moeten zijn. Dit principe wordt ook wel de “vrijhoudingsbehoefte” genoemd. De vrijhoudingsbehoefte zou ertoe leiden dat voor beschrijvende handelsnamen aanvullende bijkomende omstandigheden vereist zouden zijn, zo meenden voorstanders van de extra eis van de bijkomende omstandigheden.

Tegenstanders wezen er onder andere op dat er niet meer eisen gesteld mogen worden aan handelsnaambescherming dan in de wet is opgenomen. Voor handelsnamen geldt dat een bepaald onderscheidend vermogen een rol speelt bij de beoordeling van het verwarringsgevaar. Daarbij geldt dat een meer onderscheidende handelsnaam een grotere bescherming toekomt dan een beschrijvende handelsnaam. Zo wordt binnen de kaders van de wet al rekening gehouden met de vrijhoudingsbehoefte, zonder extra buitenwettelijke eisen te stellen.

Wij schreven in een eerdere bijdrage dat er geen ruimte is voor extra eisen bovenop het wettelijke kader en behoren dus tot de laatste groep.

De Hoge Raad schept duidelijkheid

Op 19 februari 2021 oordeelde de Hoge Raad – overeenkomstig ons standpunt – dat er inderdaad geen bijkomende omstandigheden vereist zijn. De Hoge Raad oordeelde dat met het vereiste van verwarringsgevaar al voldoende recht kan worden gedaan aan de zogenaamde vrijhoudingsbehoefte. Dat heeft alles te maken met het feit dat de beoordeling van verwarringsgevaar moet worden gemaakt met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder ook de mate van onderscheidend vermogen van de handelsnaam. Het verwarringsgevaar is een open norm, en daar speelt het onderscheidende vermogen van de handelsnaam ook een rol.

Met deze uitspraak schept de Hoge Raad duidelijkheid over de bescherming van beschrijvende handelsnamen binnen het specifieke kader van de handelsnaamwet. Door een eerdere uitspraak van de Hoge Raad was hierover onduidelijkheid ontstaan.

Hoewel de betreffende zaak tussen de partijen onderling al geschikt was, wilde de Hoge Raad deze vraag toch verduidelijken. Voor de rechtsontwikkeling is deze uitspraak zeer welkom. Overigens zijn er steeds meer geluiden om de huidige handelsnaamwet die dateert uit 1912 te vernieuwen en te moderniseren. Er is nog geen concreet voorstel voor zo’n modernisering.

Heb jij vragen over handelsnamen? Neem dan contact op met één van onze in het intellectuele-eigendomsrecht gespecialiseerde medewerkers. Dit artikel is geschreven door: Arnoud Martens & Paul Trapman.

Contact

Advocaat

Paul Trapman

Expertises:  Intellectuele Eigendom, Privacyrecht, Technologie, Media en Telecom,

Aankomende events

Deel dit artikel

Blijf op de hoogte

Klik op het plusje en schrijf je in voor updates over dit onderwerp.