https://ploum.nl/uploads/Artikelen_en_Track_Records_en_expertise/Douane_en_Logistiek/plane-gd6ef19c42_1920.jpg

Instapkaart als gouden ticket: wanneer heeft een passagier een bevestigde boeking?

15 apr '25

Auteur(s): Demi van Hove - Dinkov

Op 6 maart 2025[1] oordeelde het Hof van Justitie van de Europese Unie (het "Hof van Justitie") over een kwestie die veel reizigers en luchtvaartmaatschappijen direct raakt: kan een instapkaart dienen als bewijs voor een "bevestigde boeking" volgens de regels van Verordening 261/2004[2]? Deze uitspraak is belangrijk voor de manier waarop compensaties bij vluchtvertragingen en -annuleringen worden beoordeeld. In dit blog duiken we dieper in dit specifieke vraagstuk en wat het betekent voor zowel passagiers als vervoerders.

Feiten en juridisch kader

In deze zaak hadden passagiers deelgenomen aan een pakketreis en hadden zij een vlucht genomen van Spanje naar Polen, uitgevoerd door de vervoerder. Deze vlucht kwam aan met een vertraging van meer dan 22 uur.

Als gevolg van deze vertraging, vorderden de passagiers compensatie op grond van Verordening 261/2004. Om aan te tonen dat ze recht hadden op compensatie, legden ze hun instapkaarten voor als bewijs.

De vervoerder betwistte echter dat passagiers een bevestigde boeking hadden, in de zin van art. 3(2a) van Verordening 261/2004. Artikel 3 definieert de werkingssfeer van de verordening en uit lid 2 blijkt onder andere dat passagiers, voor de toepasselijkheid van de verordening, een bevestigde boeking moeten hebben.

Art. 2(g) van Verordening 261/2004 definieert een “boeking” als “het feit dat de passagier een ticket heeft of een ander bewijs dat de boeking is aanvaard en geregistreerd door de luchtvaartmaatschappij of de touroperator”.

De verwijzende rechter twijfelde of de overlegging van een instapkaart door een passagier een „ander bewijs” in de zin van artikel 2, onder g), van verordening nr. 261/2004 kan vormen waaruit blijkt dat de boeking is aanvaard en geregistreerd door de luchtvaartmaatschappij of de touroperator.

Enerzijds meende de verwijzende rechter dat er geen enkele manier is om uit te leggen hoe een passagier een instapkaart verkrijgt zonder over een bevestigde boeking te beschikken. Anderzijds wees de rechter op een uitspraak van het Hof van Justitie van 21 december 2021 (Azurair e.a.)[3]. In deze uitspraak wordt ingegaan op de vraag of een door de touroperator afgegeven reisregistratie kwalificeert als een bevestigde boeking. Het Hof van Justitie oordeelde in die zaak dat dat het geval was en overwoog dat relevant is dat er sprake was van een document waarop de vlucht stond vermeld “met de plaats van vertrek, de bestemming, de vertrek- en aankomsttijden en het vluchtnummer […]”[4]. Een instapkaart bevat echter niet al deze gegevens. 

Als zodanig formuleerde de verwijzende rechter de volgende vragen:

  1. “Kan de instapkaart van een passagier voor de toepassing van artikel 2, onder g), van [verordening nr. 261/2004] een ander bewijs vormen dat de boeking is aanvaard en geregistreerd door de luchtvaartmaatschappij of de touroperator?”
     
  2. “Moeten passagiers die voor een bepaalde vlucht over een instapkaart beschikken, voor de toepassing van artikel 3, lid 2, onder a), van verordening nr. 261/2004 worden geacht een bevestigde boeking voor die vlucht te hebben, wanneer er in casu geen abnormale omstandigheid is aangetoond?”

Oordeel Hof van Justitie EU

Het Hof van Justitie beantwoordt deze prejudiciële vragen gezamenlijk. De kernvraag is dus of een instapkaart kan gelden als “ander bewijs” in de zin van artikel 2, onder g), en daarmee dus is aangetoond dat de passagier een bevestigde boeking heeft zoals vereist in artikel 3(2a) van Verordening nr. 261/2004.

Het Hof van Justitie stelt dat het begrip “ander bewijs” ruim moet worden uitgelegd en oordeelt dat aan een passagier een instapkaart wordt afgegeven die hem een recht op vervoer geeft en hem toestemming verleent om in het vliegtuig te stappen. Als zodanig kan een instapkaart een “ander bewijs” vormen dat de boeking is aanvaard en geregistreerd, in de zin van art. 2(g) van Verordening 261/2004.

Dat de instapkaart geen aankomsttijd van de vlucht vermeldt, maakt dit volgens het Hof van Justitie niet anders. Zij verwijst in dat kader naar de relevante overweging van de uitspraak uit 2021 (Azurair e.a.)[5]:

“51 Gelet op een en ander dient op de eerste vraag […] aldus moet worden uitgelegd dat de passagier beschikt over een „bevestigde boeking” in de zin van die bepaling, wanneer de touroperator die een overeenkomst met deze passagier heeft gesloten, hem een „ander bewijs” verstrekt in de zin van artikel 2, onder g), van die verordening waarmee de toezegging wordt gedaan om deze passagier te vervoeren met een bepaalde vlucht die is aangeduid met de plaats van vertrek, de bestemming, de vertrek- en aankomsttijden en het vluchtnummer, en dat dit zelfs geldt wanneer deze touroperator van de betrokken luchtvaartmaatschappij geen bevestiging van de vertrek- en aankomsttijden van deze vlucht heeft ontvangen.”

Het Hof van Justitie oordeelt dat het vraagstuk in die zaak anders was dan in deze. Het ging in die zaak namelijk om het feit dat de informatie die de passagiers van de touroperator hadden ontvangen, verschilde van de informatie die de luchtvaartmaatschappij aan de touroperator had verstrekt. In die zaak hadden passagiers alleen een document van de touroperator. In onderhavige zaak hadden passagiers echter de instapkaart.  Daarom gelden er dus andere regels.  

Verder merkt het Hof van Justitie op dat wanneer passagiers zich tijdig bij de incheckbalie hebben gemeld en de vlucht in kwestie hebben genomen, terwijl zij in het bezit waren van een instapkaart, ervan uit dient te worden gegaan dat passagiers dan hebben voldaan aan de verplichting om een bevestigde boeking voor de vlucht te hebben.

Een instapkaart kan “ander bewijs” vormen

Het Hof van Justitie beantwoordt de eerste twee prejudiciële vragen, samengevat, dus zo dat een instapkaart een “ander bewijs” kan vormen in de zin van art. 2(g) van Verordening 261/2004 en dat een passagier met een dergelijke kaart wordt geacht om voor de vlucht in kwestie een “bevestigde boeking” te hebben.  Het is wenselijk dat er meer duidelijkheid is over de interpretatie van dergelijke documenten, zodat zowel passagiers als vervoerders weten waar ze aan toe zijn. Deze uitspraak zorgt voor meer consistentie in de beoordeling van compensatieclaims en biedt een solide basis voor toekomstige rechtszaken op dit gebied.

 

[1] Hof van Justitie van de Europese Unie 6 maart 2025, ECLI:EU:C:2025:139.

[2] VERORDENING (EG) Nr. 261/2004 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91.

[3] Hof van Justitie van de Europese Unie 21 december 2021, ECLI:EU:C:2021:1038 (Azurair e.a.).

[4] Id. randnummer 51.

[5] Id. randnummer 51.

Contact

Advocaat, Partner

Jeroen Zandt

Expertises:  Transportrecht, Litigation, Verzekerings- en Aansprakelijkheidsrecht, Transport en Logistiek,

Advocaat

Demi van Hove - Dinkov

Expertises:  Transportrecht, Transport en Logistiek,

Deel dit artikel

Blijf op de hoogte

Klik op het plusje en schrijf je in voor updates over dit onderwerp.