Opvallende zaken in recente witwasjurisprudentie
Witwassen: het kan iedereen overkomen
Als ik in mijn “rechtspraak.nl-app” zoek op de term “witwassen”, krijg ik 77 pagina’s met hits. Wie vandaag op rechtspraak.nl zoekt op “witwassen”, krijgt 4596 hits. Dat zijn heel veel uitspraken. Maar kloppen ze wel allemaal?
Zowel in commune strafzaken als in fraudezaken, milieuzaken en andere strafzaken kan iemand vervolgd worden voor witwassen. Het verwijt kan zijn dat het om het witwassen van geld gaat, of van luxegoederen. Of soms luidt het verwijt dat er allerlei constructies zijn opgezet om van misdrijf afkomstige zaken aan het zicht te onttrekken, of een op het oog legale status te verschaffen.
Witwaszaken hebben de potentie om juridisch weerbarstig in elkaar te zitten.
Opvallende uitspraken
Dit leidt soms tot opvallende uitspraken, waarin wel eens iets mis gaat.
Veroordeling of OVAR?
In een
uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 21 februari 2017 viel mij het volgende op. De verdachte werd vervolgd voor twee verduisteringsfeiten en voor witwassen. Het witwasverwijt bestond er uit dat hij een Mercedes had verworven, voorhanden had gehad, had overgedragen en/of had omgezet danwel er gebruik van had gemaakt, wetende dat deze auto – middellijk of onmiddellijk – afkomstig was uit misdrijf. De Officier van Justitie vroeg om veroordeling, en de raadsman vroeg om ontslag van alle rechtsvervolging (OVAR) “wegens niet kwalificeerbaarheid”. Immers, zo betoogde hij, er was een zo nauw verband tussen de verkrijging van de gelden en de daaropvolgende aanschaf van de Mercedes dat geen sprake was van een handeling die op de verhulling van de herkomst was gericht, waardoor de handelingen niet te kwalificeren zouden zijn als witwassen. Heel vaak wordt om vrijspraak gevraagd onder dezelfde redenering. Maar als de tenlastegelegde gedraging kan worden bewezen, kan geen vrijspraak volgen. Wat dat betreft had de raadsman een punt. Vroeger ging dit in de rechtspraak ook nog wel eens mis, maar tegenwoordig eigenlijk niet meer: OVAR is dan een juiste uitspraak. Maar in dit geval?
Vaste jurisprudentie
Naar mijn mening vergat de rechtbank dat in dít geval sprake was van een voorwerp dat niet onmiddellijk, maar middellijk van misdrijf afkomstig was. De verduistering leverde geld op. Het geld werd uitgegeven aan een Mercedes. De Mercedes is middellijk van misdrijf afkomstig. De gedraging kan wél gekwalificeerd worden als witwassen. Dat is vaste jurisprudentie; zie bijvoorbeeld het
arrest, zijnde 25 maart 2014. Opvallend genoeg kwam deze vaste jurisprudentie net vóór deze uitspraak nog aan de orde in het
arrest van de Hoge Raad van 13 december 2016, maar ook in het
arrest van HR 14-02-2017. Zag de rechtbank Noord-Holland deze kwestie anders? Wat mij betreft had hier een veroordeling moeten worden uitgesproken.
Het Hof in Den Haag ging er anders mee om in de
uitspraak van 01-02-2017. In deze vrij simpele zaak ging het om een verdachte die een auto had gekocht die hij, zo bleek uit financieel onderzoek, eigenlijk niet kon betalen. Het Hof komt tot de conclusie dat het derhalve niet anders kan dan dat de auto van misdrijf afkomstig is. En, zegt het Hof, het is een auto die middellijk van misdrijf afkomstig is, zodat de hele discussie of de gedraging wel of niet als witwassen kan worden gekwalificeerd, niet hoeft te worden gevoerd. Dat komt mij voor als een juiste overweging.
Maar dan het volgende. Als we de tekst van het arrest erbij nemen, lezen we: “Naar het oordeel van het hof kan het, gelet op het voorgaande, niet anders zijn dan dat de verdachte de Audi A5 heeft gekocht met het geld dat hij heeft verdiend uit inkomsten die niet aan de fiscus zijn opgegeven en derhalve uit eigen misdrijf afkomstig zijn. Aldus is sprake van een voorwerp dat middellijk uit enig, meer in het bijzonder uit eigen misdrijf is verkregen”.
Kort door de bocht
Ik vind dat nogal kort door de bocht. Wellicht bedoelt het Hof dat hier minstens belastingfraude is gepleegd, en dat de auto in die zin met geld is betaald dat van misdrijf afkomstig is. Maar dat kan slechts onder bepaalde omstandigheden (iemand moet bijvoorbeeld zijn uitgenodigd tot het doen van een belastingaangifte) leiden tot een veroordeling voor witwassen. En ik vrees ook dat hier in gelezen moet worden “bij gebrek aan informatie merken we de verdachte zelf maar aan als pleger van een tot op heden onbekend misdrijf”. En dat gaat mij wat te ver.
Meerdere rechtscolleges gaan echter net zo ver. Zo overwoog het
Hof Amsterdam, als reactie op de stelling van de verdediging “mijn cliënt wist het niet, en als u daar anders over denkt dán is het afkomstig uit een door hemzelf gepleegd misdrijf” dat het inderdaad aannemelijk was dat het desbetreffende geld afkomstig was van een door de verdachte zelf gepleegd Opiumwetdelict, omdat “de feiten en omstandigheden daarop duidden”.
Het Hof in Den Haag overwoog op 24-12-2014 “nu onvoldoende aannemelijk is geworden dat verdachte op zodanige wijze in auto’s heeft gehandeld dat hij daaruit een bedrag van € 100.800,- heeft verdiend en de verdachte voorts heeft verklaard dat hij geen andere (legale) bron van inkomsten heeft, aangenomen dient te worden dat het bij de verdachte aangetroffen geld afkomstig is uit eigen misdrijf”.
Is dit de enige denkbare optie? Het kan niet van een “grotere baas” zijn, die het aan een onderknuppel heeft meegegeven, juist om zelf buiten schot te blijven? En: is “aannemen” voldoende?
Verbazingwekkend
Ik kan me hier echt over verbazen. Zo moeilijk als rechtscolleges soms tot een veroordeling komen, zo makkelijk wordt soms in witwaszaken geconcludeerd dat de verdachte zelf een misdrijf heeft begaan. Volgens mij was het de bedoeling van de Hoge Raad om te voorkomen dat het OM alleen nog maar voor witwassen zou vervolgen, daar waar vervolging voor het gronddelict ook mogelijk is (zie
HR 25 maart 2014). Want dan is dat volgens de Hoge Raad wenselijker. Waarom dat dan wenselijker is licht de Hoge Raad overigens niet heel uitgebreid toe. Grondmisdrijven zijn in de regel volgens de Hoge Raad nader omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, en derhalve zou daar vooral de focus moeten liggen, zo begrijp ik het.
Het gaat om de vraag of in gevallen als de hierboven genoemde, vervolging voor het gronddelict mogelijk is. Wat moet er dan ten laste worden gelegd? Op welke datum en op welke plaats is dan precies welk misdrijf begaan? Dat kán natuurlijk uit het opsporingsonderzoek blijken, maar heel vaak blijkt dat er niet uit. Sterker nog: er is niet eens altijd een groots en meeslepend opsporingsonderzoek. Dan is er alleen de vaststelling dat verdachte X op dat moment in het bezit is van een groot geldbedrag, waarover hij niets kan of wil zeggen. Leg dan maar eens een grondmisdrijf ten laste als officier van justitie.
Probleem opgelost met de nieuwe wet?
Gelukkig is deze tijd van onduidelijkheid voorbij, zou je op het eerste gezicht zeggen. Per 1 januari 2017 is de wet veranderd, waardoor de bovenstaande discussie niet meer zo relevant is. Het nieuwe artikel 420bis.1 in het Wetboek van Strafrecht ('WvSr') is immers glashelder geformuleerd: "Witwassen dat enkel bestaat uit het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit enig eigen misdrijf wordt als eenvoudig witwassen gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie."
De Hoge Raad overweegt dus ook in de eerder aangehaalde
uitspraak van 13 december 2016: “Met de aanvaarding en inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zal de verdachte in gevallen waarin hij enkel een voorwerp dat onmiddellijk uit enig eigen misdrijf is verkregen, verwerft of voorhanden heeft - ook wanneer geen sprake is van verbergende of verhullende handelingen - strafbaar zijn op grond van de voorgestelde strafbaarstellingen. De voorgestelde strafbaarstellingen hebben een eigen kwalificatie: eenvoudig (schuld)witwassen.”
Het door de wetgever als ongewenst beschouwde gevolg dat “grote sommen misdaadgeld” niet naar de staatskas vloeien, moet nu niet meer kunnen voorkomen (Kamerstukken II 2015/16, 34294, nr. 3). Als dat het probleem was, dan zou je kunnen zeggen dat de wetgever dat nu misschien inderdaad heeft opgelost. Meer veroordelingen voor witwassen geven meer mogelijkheden om opbrengsten verbeurd te verklaren.
Ik ben benieuwd hoe in de toekomst omgaan wordt met het nu in artikel 420bis.1 vastgelegde criterium van “eigen misdrijf”. De Minister stelt in de Memorie van Toelichting dat hij er bewust voor koos om een nieuw artikel te formuleren, in plaats van de bestaande artikelen te wijzigen: “Daarmee wordt elke indruk weggenomen dat het enkel zou gaan om bepalingen die zien op de op te leggen straf, en wordt benadrukt dat het gaat om een (aanvullende) zelfstandige strafbaarstelling van het enkele verwerven of voorhanden hebben – ook zonder verhullende of verbergende gerichtheid – van uit eigen misdrijf verkregen voorwerpen.”
Is “het nieuwe witwassen” wel zo “eenvoudig”?
Eén en ander impliceert dat, indien sprake is van dit nieuwe “eenvoudige witwassen”, dat ook specifiek ten laste moet worden gelegd. Gebeurt dat niet en blijft het net als vroeger bij het ten laste leggen van de oude tekst, dan bestaat dezelfde kans op dezelfde uitspraak als vroeger: ontslag van alle rechtsvervolging.
Bovendien: specifiek ten laste leggen brengt ook met zich mede dat bewezen moet worden dat het goed uit eigen misdrijf afkomstig is.
Blijven we het meemaken dat verdachten en hun raadslieden in de rechtszaal bepleiten dat de verdachte toch écht een “eigen misdrijf” heeft begaan? En gaan rechters dan verlangen dat de verdachte openheid van zaken geeft over de details van dit door hem zelf gepleegde misdrijf? Wat moet er gebeuren wanneer het grondmisdrijf bewezen lijkt te kunnen worden, maar de rechter beslist dat de bewijsmiddelen onvoldoende, ongeldig of onbetrouwbaar zijn? Wat als iemand wordt vrijgesproken voor het gronddelict maar hij toch echt nog steeds die €100.000,- op zijn nachtkastje heeft liggen? Is het dan van eigen misdrijf afkomstig terwijl de verdachte daar net voor is vrijgesproken? De tijd zal het leren.
Conclusie
Het kan een slok op een borrel schelen, een veroordeling voor het nieuwe eenvoudige witwassen zoals genoemd in artikel 420bis.1 Sr in plaats van een veroordeling voor het oude artikel 420bis Sr. Op het eerste feit staat een maximale gevangenisstraf van 6 maanden, terwijl het strafmaximum van het tweede feit 6 jaar is.
Maar kom niet te vroeg met het verhaal dat het van eigen misdrijf is. Wie dat doet, riskeert een vervolging voor “het nieuwe witwassen”, én voor het gronddelict!