14 okt '24
Hoewel het al ruim acht jaar geleden is dat het Douanewetboek van de Unie in werking trad en nieuwe douanewetgeving introduceerde, is nog altijd niet definitief besloten ten aanzien van enkele belangrijke overgangsperikelen, zoals onder meer de toepassing van rente op achterstallen van artikel 114, lid 2 DWU op douaneschulden die zijn ontstaan onder vigeur van het oude Communautair Douanewetboek, maar zijn medegedeeld nadat de nieuwe douanewetgeving in werking was getreden. Het laatste woord is aan de Hoge Raad. Rente op achterstallen deed intussen wel meer stof opwaaien. Recent heeft de Hoge Raad zich uitgesproken over de toepassing van rente op achterstallen over invoer-btw.
Het douanerecht is voor een belangrijk deel gebaseerd op Europese verordeningen. Daarbij vormt het Douanewetboek van de Unie (DWU) de basis voor de douanewetgeving.[1] In deze door de Raad van de Europese Unie vastgestelde verordening zijn de uitgangspunten, basisbepalingen en hoofdlijnen van de douanewetgeving te vinden. Het DWU is sinds 1 mei 2016 van kracht en verving daarmee het daarvoor geldende Communautair Douanewetboek (CDW).[2]
Op basis van het DWU wordt in bepaalde gevallen, na het ontstaan van een douaneschuld door niet-naleving van de douanevoorschriften of indien de mededeling het gevolg is van een controle achteraf door de douane, naast de douanerechten ook rente in rekening gebracht. Achterliggende gedachte van de wetgever is dat, indien niet conform de regels is gehandeld, het in rekening brengen van rente vanaf het tijdstip van het ontstaan van de douaneschuld tot en met het moment van mededeling daarvan gerechtvaardigd is, omdat er geruime tijd overheen kan gaan voordat de douanerechten daadwerkelijk worden ingevorderd en er dus sprake is van inkomstenderving. In het DWU wordt dit ‘rente op achterstallen’ genoemd en deze bepaling over rente vanwege laattijdige mededeling is nader uitgewerkt in artikel 114, lid 2 DWU.
Artikel 114, lid 2 DWU luidt: “2. Indien de douaneschuld is ontstaan op basis van artikel 79 of 82 of indien de mededeling van de douaneschuld het gevolg is van een controle achteraf, wordt behalve het bedrag aan in- of uitvoerrechten rente op achterstallen in rekening gebracht vanaf de dag waarop de douaneschuld is ontstaan tot de dag waarop de schuld is medegedeeld. […]”. Deze rente op achterstallen van het tweede lid van artikel 114 DWU moet overigens niet worden verward met de ‘vertragingsrente’ van artikel 114, lid 1 DWU. Vertragingsrente van het eerste lid van deze bepaling is verschuldigd over het bedrag aan invoerrechten dat aan de schuldenaar is medegedeeld vanaf de datum waarop de medegedeelde douaneschuld moest worden betaald tot de datum van betaling. Bij deze vertragingsrente gaat het dus niet om rente vanwege laattijdige mededeling, maar om rente die wordt verschuldigd vanwege laattijdige betaling van een douaneschuld die is medegedeeld.
Het CDW kende geen rente op achterstallen. Het is juist daarom dat er bij navordering van douanerechten in de afgelopen jaren veel bezwaar- en beroepsprocedures worden gevoerd over in rekening gebrachte rente op achterstallen. Ook de praktijkgroep Douane, Handel en Logistiek van Ploum is daar actief bij betrokken. De Nederlandse douane brengt namelijk, sinds de inwerkingtreding van het DWU op 1 mei 2016, ook rente op achterstallen in rekening over douaneschulden die vóór 1 mei 2016 (dus onder de werking van het CDW) zijn ontstaan, maar dus zijn medegedeeld aan de schuldenaar nadat het DWU in werking was getreden. Deze rente op achterstallen ex artikel 114, lid 2 DWU wordt dan overigens niet in rekening gebracht vanaf het moment dat de douaneschuld is ontstaan, maar over de periode vanaf 1 mei 2016 tot het moment van mededeling van de douaneschuld.
Wij achten het om verschillende redenen niet mogelijk om juist in die situatie – dus indien sprake is van douaneschulden die onder het CDW zijn ontstaan – vanaf 1 mei 2016 tot en met de datum van mededeling rente op achterstallen in rekening te brengen. Een belangrijk argument is dat rente op achterstallen de omvang van de schuldvordering beïnvloedt en dus een materiële bepaling is. Het Hof van Justitie heeft bepaald dat procedureregels in de regel gelden voor alle bij de inwerkingtreding ervan aanhangige geschillen, terwijl materiële regels doorgaans niet gelden voor rechtsposities die vóór de inwerkingtreding ervan zijn verworven.
Artikel 114, lid 2 DWU is wat dat betreft ook duidelijk; het moment dat de rente op achterstallen gaat lopen wordt expliciet genoemd: “de dag waarop de schuld is ontstaan”. Dat kan dus niet op een later gelegen moment zijn, dus ook niet vanaf 1 mei 2016. In die zin is de rechtspositie ten aanzien van de heffing van rente op achterstallen op de dag waarop de schuld is ontstaan al definitief verworven. Daarnaast vinden wij dat het in rekening brengen van rente op achterstallen in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. Het CDW voorzag uitdrukkelijk niet in een regeling waarin rente op achterstallen in rekening werd gebracht.
Een andere duidelijke aanwijzing dat artikel 114, lid 2 DWU alleen kan worden toegepast als de douaneschuld is ontstaan onder vigeur van het DWU en dus bij invoeraangiften die zijn aanvaard of situaties van niet-naleving die zich hebben voorgedaan op of na 1 mei 2016 is de verwijzing naar artikel 79 DWU in de wetsbepaling. Hier kan bezwaarlijk ‘en 202, 203 en 204 CDW’ worden ingelezen. Deze bepalingen die respectievelijk zagen op smokkel, onttrekking en niet-naleving zijn de equivalent van artikel 79 DWU. Kortom, als de EU-wetgever zou hebben bedoeld dat rente op achterstallen van artikel 114, lid 2 DWU per 1 mei 2016 ook zou gaan gelden voor equivalente CDW-schulden, dan zou de wetgever toch wel naar deze bepalingen hebben verwezen. Dat is uitdrukkelijk niet het geval. Enkel artikel 79 DWU wordt genoemd. De bewoordingen “[…] of indien de mededeling van de douaneschuld het gevolg is van een controle achteraf, […]” zien kennelijk enkel op de situatie dat de douaneschuld vanwege aanvaarding van een invoeraangifte is ontstaan op grond van artikel 77 DWU (en niet artikel 201 CDW). Dat artikel 114, lid 2 DWU het heeft over ‘de mededeling van de douaneschuld als gevolg van de controle achteraf’ en niet expliciet artikel 77 DWU noemt, is logisch verklaarbaar. Bij invoeraangiften voor het vrije verkeer van de EU wordt immers nooit rente op achterstallen in rekening gebracht in het primaire aangifteproces, terwijl ook in het primaire aangifteproces best enkele dagen tot weken kunnen verstrijken tussen het moment van aanvaarding en de mededeling van de douaneschuld via het elektronische aangiftesysteem. Vandaar dat naar de situatie van een controle achteraf wordt verwezen en niet naar artikel 77 DWU.
Hoewel de douanekamer van de rechtbank Noord-Holland[3] in eerste instantie in verschillende uitspraken het standpunt van belastingplichtigen volgde en dus besliste dat geen rente op achterstallen was verschuldigd, liggen er inmiddels ook uitspraken van de douanekamer van het Gerechtshof Amsterdam[4] die voor belastingplichtigen negatief uitpakken.
Het laatste woord is uiteindelijk aan de Hoge Raad, als hoogste nationale rechter in douanezaken, die een eindoordeel zal moeten geven of de kwestie op zijn beurt naar het Hof van Justitie zou moeten doorverwijzen als zou worden geoordeeld dat het een kwestie van uitleg van een bepaling van EU-wetgeving is die aan het Hof van Justitie is voorbehouden. Dan zouden dus prejudiciële vragen worden gesteld.
Over een andere prangende vraag die verband hield met het in rekening brengen van rente op achterstallen, heeft de Hoge Raad onlangs duidelijkheid gegeven.[5] De vraag was namelijk of – als de douane naast douanerechten ook btw bij invoer navordert – ook rente op achterstallen in rekening kan worden gebracht over de verschuldigde btw bij invoer. Naar aanleiding van prejudiciële vragen van de Rechtbank Noord-Holland[6] aan de Hoge Raad, heeft de Hoge Raad onlangs geoordeeld dat over btw bij invoer ook rente op achterstallen is verschuldigd. Dit ondanks het feit dat de rechtbank Noord-Holland nog van oordeel was dat uit de vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet worden afgeleid dat de Wet op de omzetbelasting de bepalingen van het DWU – waartoe dus ook de bepaling van de rente op achterstallen behoort – slechts wat betreft de wijze van heffing van ter zake van invoer verschuldigd geworden omzetbelasting van overeenkomstige toepassing verklaart. De bepaling over de rente op achterstallen zou dan – aldus de rechtbank – niet tot de wijze van heffing van btw behoren en dan ook niet aan de orde zijn bij de verschuldigdheid van btw bij invoer. Ook Advocaat-Generaal Ettema kwam in haar conclusie tot de slotsom dat artikel 22 Wet op de omzetbelasting geen rechtsgrond biedt voor het in rekening brengen van rente op achterstallen over btw bij invoer.[7] De Hoge Raad oordeelde daarentegen dat de Wet op de omzetbelasting ter zake van de btw bij invoer vrijwel alle bepalingen van de douanewetgeving van overeenkomstige toepassing heeft verklaard. Dat brengt mee dat volgens de Hoge Raad ook de bepaling over de rente op achterstallen uit de douanewetgeving van overeenkomstige toepassing is op de btw bij invoer.
Al met al is de regelgeving op het gebied van het douanerecht (en de btw bij invoer) complex en zal per geval moeten worden beoordeeld op welke wijze de rechtsbescherming van een belanghebbende het best is gewaarborgd. Procederen op dit gebied is een vak apart. De praktijkgroep Douane, Handel en Logistiek van Ploum heeft ruime ervaring met het voeren van procedures op het terrein van het douanerecht. Heeft u naar aanleiding van bovenstaande nog vragen, neem dan gerust contact op met Arjan Wolkers (a.wolkers@ploum.nl) of Jikke Biermasz (j.biermasz@ploum.nl).
[1] Vo. (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie.
[2] Vo. (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek.
[3] Zie bijvoorbeeld: Rechtbank Noord-Holland 1 april 2021, ECLI:NL:RBNHO:2012:2900 t/m 2903, Rechtbank Noord-Holland 29 april 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:3713.
[4] Gerechtshof Amsterdam 4 april 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1007.
[5] Hoge Raad 13 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1177.
[6] Rechtbank Noord-Holland 12 mei 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:4900.
[7] Conclusie A-G Ettema 29 december 2023, ECLI:NL:PHR:2023:1219.
Contact
20 dec 24
18 dec 24
10 dec 24
04 dec 24
29 nov 24
25 nov 24
19 nov 24
13 nov 24
11 nov 24
07 nov 24
01 nov 24
21 okt 24
Met uw inschrijving blijft u op de hoogte van de laatste juridische ontwikkelingen op dit gebied. Vul hieronder uw gegevens in om per e-mail op te hoogte te blijven.
Blijf op de hoogte van de laatste juridische ontwikkelingen in uw sector. Vul hieronder uw gegevens in om op maat gesneden juridische updates en uitnodigingen voor evenementen te ontvangen.
Volgen wat u interessant vindt
Krijg aanbevelingen op basis van uw interesses
{phrase:advantage_3}
{phrase:advantage_4}
We vragen u om uw voor- en achternaam zodat wij die kunnen gebruiken als u zich bijvoorbeeld inschrijft op een Ploum Kennisevent.
Er wordt automatisch een wachtwoord voor u aangemaakt. Zodra uw account is aangemaakt ontvangt u dit wachtwoord in een welkomstmail. U kunt er direct mee inloggen. Dit wachtwoord kunt u indien gewenst ook zelf aanpassen via de wachtwoord vergeten functie.